In het tijdschrift Panorama van maart 1935 gaf Tom van Waveren, voorzitter van het Uitvoerend Comité van de Internationale Bloemententoonstelling te Heemstede een uitgebreide beschrijving van de Flora 1935.

“Holland is below the level of the sea and has flowers. The people walk on wooden shoes. Holland ligt beneden de oppervlakte der zee en heeft bloemen. De menschen loopen op klompen”. Deze woorden waren volgens een mijner zakenvrienden uit St Diego, Californië, alles wat hij zich herinnerde van hetgeen hij op school over Holland geleerd had en volgens zijn besliste mening was het ook inderdaad het enige, wat in de Amerikaansche schoolboeken over ons land te vinden was.

Deze uitlating moge waar zijn of niet – zij demonstreert echter voortreffelijk, hoe bekend Nederland overal op de wereld om zijn bloembollen is.En niet ten onrechte is dit zoo. Wij hebben, dank zij onze eeuwen oude culturen – dank zij de geestgronden en dank zij de liefde van den Hollandschen bollenkweeker voor zijn vak  – een liefde, welke door vele geslachten van vader op zoon overging, een geweldigen voorsprong op andere naties.

In 1930 exporteerde Nederland 46 miljoen kg. bollen voor een totale waarde van circa 50 miljoen gulden. Het aantal variëteiten van de geëxposeerde bollen was enorm en bij benadering niet te schatten. Het bedroeg echter zonder twijfel meer dan vijf- duizend – een getal, dat in geen land ter wereld ook maar benaderd is. De parken in de grootste steden van 2 continenten vertellen elk jaar van den luister onzer bollen. De Tuileries, Hyde Park, Bronx Park en vele andere centra der wereldsteden lokten in het voorjaar duizenden bewonderaars naar hun bloembedden. De voorsprong, zoo gezegd, was enorm en wij moesten trachten dien te behouden.

Helaas heeft ook de economische wereld- crisis haar stempel zwaar op het bollenvak gedrukt. De export liep in 1933 terug tot 40 miljoen kg. – de waarde ervan echter tot 19 miljoen gulden. Meer dan 50% van de inkomsten der topjaren moesten wij derven en bovendien met de bedreiging, dat voor het allengs sluiten der grenzen van de groote mogendheden, ook het gewicht van den export nog verder zou verminderen. Nu is het feit, dat de Nederlander juist in de donkerste dagen tot grootsche daden kan komen. Het is of ’t verzet der omstandigheden hem prikkelt en aanspoort tot krachtsontplooiing.

En zoo is het, dat de Vereeniging voor Bloemencultuur – samenvallend met haar 75-jarig bestaan – er toe kwam in een gigantische reclame de wereld te toonen, wat Holland vermag en hoever de Hollandsche bloembollencultuur uitsteekt boven die van andere landen. Aan de tentoonstelling zelve is door ’n schare deskundigen gedurende twee jaren koortsachtig gewerkt. Den 17en Juli 1933 lagen de plannen van het hoofdgebouw en den tuinaanleg kant en klaar, den 18en Augustus werd besloten de tentoonstelling ook ‘s-avonds te openen. In November 1933 ging de eerste spade in den grond en den 15en Januari 1934 werd de eerste paal van ’t directiegebouw geheid.

Tenslotte – het is misschien interessant te vernemen – werd den 14en Maart 1935 des avonds te 10.30 uur de laatste hand aan ’t werk gelegd. De Flora 1935 beslaat ’n terrein van ruim 22 hectaren in ’t Park “Groenendaal” te Heemstede. De tuinarchitectuur heeft zich geheel aangepast aan deze unieke omgeving. De boomgroepen zijn gehonoreerd, de wildbeplanting der Narcissen sluit op de meest natuurlijke wijze het Zuiden der expositie af. Buitengewoon fraai is verder de overgang van het weiland in het bosch opgelost. Een beplanting van Japansche kersen heeft hier voor een zeer juist accent gezorgd. De weekend huisjes, de Larensche boerderij en de competitie der stadstuintjes vormen eveneens zeer interessante gedeelten van de tentoonstelling.

Deze stadstuintjes zullen zeer zeker niet aan de aandacht van den stedeling ontsnappen. Zij toonen op dikwijls verbluffende wijze aan, wat een goede tuinarchitect van een beperkte ruimte maken kan. De tuinarchitect heeft hier de opdracht gekregen zijn tuin zóo in te richten, dat de plaats vanwaar de bezoeker dezen tuin beziet, als achterkant van een stadshuis te beschouwen is.

Van bijzonder belang voor den bezoeker is natuurlijk het gedeelte van de tentoonstelling, hetwelk ten Noorden van de vaart ligt. Dit gedeelte dat ook ’s avonds verlicht is en daarom meestal het avondterrein wordt genoemd herbergt de groote gebouwen. Het is aangelegd als een rechtlijnige siertuin – een bloemhof – omsloten door gebouwen en lichtmasten. Een open kas – een z.g. warenhuis – waarin de leek zoowel als de vakman, doch in het bijzonder laatstgenoemde, zijn hart zal ophalen, sluit het Noorden af. Dit warenhuis bevat de nieuwste soorten Narcissen, Hyacinten en Tulpen. Deze bollen, welke dikwijls een waarde vertegenwoordigen van tientallen guldens per stuk, worden hierin beschut tegen de felle koude en tegen de scherpe Oosten- en Noordenwinden.

Naast het warenhuis is ’t restaurant gelegen. Dit biedt plaats aan ruim 500 personen. Het is geheel modern ontworpen, met ruime terrassen, van welke men een uitmuntend uitzicht heeft op het avondterrein, dat als de lichtzuilen branden een feeërieke aanblik zal geven.

Van het restaurant langs het warenhuis loopend, komen wij dan tenslotte aan den ingang van het hoofdgebouw – het z.g. bloemenpaleis – waarin de 5 tiendaagsche tentoonstellingen worden gehouden. Aan dit gebouw is bijzondere zorg besteed, daar het hoofdmotief van de Flora 1935 is geworden. Er zijn geen dwarspaden en de paden zijn overal even breed, zoodat bij het eenrichtingsverkeer dat op drukke dagen wordt toegepast, nooit opstoppingen kunnen voorkomen. Ook is de breedte zóó gekozen, dat iedere bezoeker, waar hij ook staat, steeds zo weinig mogelijk personen tusschen zich en de bloemen heeft, dat hij zelfs op de drukste dagen een meer dan voldoend overzicht van de exposities heeft.

Ook de verlichting heeft een punt van langdurige studie uitgemaakt. Speciaal uitgaande van de gedachte, dat de bloemen ’n rustige, egale verlichting noodig hebben om ten volle tot haar recht te komen, is de huidige verlichting tot stand gekomen, overdag opzijde en van boven, ’s avonds door middel van een dubbele koof – welke door het geheele gebouw loopt en een totale lengte van 400 meter heeft.

Ook de binnenarchitectuur is met groote zorg bepaald. Men is hier m.i. uitmuntend geslaagd een rustigen en voornamen achtergrond te verkrijgen, waartegen de veelvuldigheid der bloemenkleuren zoo gunstig mogelijk afsteekt. Het hoofdgebouw is vrijwel het eerste bouwwerk, dat ontworpen werd uitsluitend en alleen voor de expositie van bloemen. Daardoor kon aan deze noodzakelijke details zooveel aandacht worden besteed.

Als verdere interessante gebouwen vallen nog op te merken: het bierrestaurant met een ruimte voor 750 personen – het koffiehuis – het gebouw van plantenziektenkundige dienst – het directiegebouw en het verkeershuisje. Ook deze gebouwen zijn in dezelfden stijl opgericht en het tijdelijke karakter ervan is wederom ver te zoeken. 

Tenslotte wijs ik nog even op de beide hoofdingangen, namelijk de dagingang bij het Molentje van het park “Groenendaal” en de avondentree met de licht- zuilengalerij op de Van Merlelaan. Beide ingangen zijn in overeenstemming met het algemeene karakter van de expositie – een bloemenpark – uitgevoerd.

Ik zal nog trachten door het geven van eenige cijfers u een indruk van den omvang der Flora te geven. Aangelegd werden over de 1000 perken. Het totaal aan inschrijvers overschrijdt de 500. Het aantal bollen, op de Flora geplant, bedraagt met inbegrip van de wildbeplanting, welke reeds circa 500.000 bollen omvat, ongeveer 5.000.000 stuks. De oppervlakte van de paden bedraagt 35.000 mtr2. Hiervoor werden 100.000 tegels gebruikt en 100.000 kg. rivierzand. Voor de gebouwen werd voor de bekleeding binnen 15.000 mtr2 Celotex gebruikt.

De vijver heeft ’n lengte van 65 meter en ’n totale inhoud van 7000 mtr3. Deze werd in 18 dagen uitgegraven. Tenslotte werden er voor de avondexpositie 3000 lampen gebruikt, 8 km kabel en 75 lichtpilaren, voldoende om een weg van 40 km. lengte te verlichten.

Natuurlijk is ’t verkeersprobleem van alle kanten bekeken en bestudeerd. De extra treinen, trams en bussen, de particuliere auto’s, de fietsen en de taxi’s welke op de topdagen stellig tien- duizenden bezoekers zullen aanvoeren, worden alle in éénrichtingsverkeer naar en van de tentoonstelling geleid. Tulpenmotieven op de wegen, verkeersborden en andere hulpmiddelen zullen hierbij uitstekende gidsen zijn.

Zoo heeft het uitvoerend comité geijverd de Flora in alle opzichten perfect te maken. Dank zij de groote schare van deskundigen, die het hierbij ten dienste stond en dank zij de hulp van vele autoriteiten, gelooft het wel, hierin geslaagd te zijn. Vol vertrouwen ziet ’t dan ook de expositie tegemoet.

Moge de bezoeker van de Flora van de bloemenpracht genieten en moge ook het vak vinden in de Flora wat het zoekt, namelijk de hernieuwde erkenning van de superioriteit der Nederlandsche bloembollencultuur.”

Maart 1935: Tom van Waveren