Geschiedenis van Heemstede
Ontstaan in de middeleeuwen
Heemstede is een bestuurlijke eenheid sinds het einde van de 13de eeuw. Rond 1290 vestigde een lid van de adellijke familie Van Holy uit de omgeving van Vlaardingen zich aan het Spaarne. Op de plaats die we nu nog Het Oude Slot noemen bouwde hij een kasteel en hij werd door graaf Floris V met de ambachtsheerlijkheid Heemstede beleend. Het gebied werd nog wat uitgebreid met schenkingen en door aankopen van grond. En zo strekte de heerlijkheid Heemstede zich uit van De Hout in het noorden tot en met Bennebroek in het zuiden. Het slot buiten de muren van Haarlem maakte het waarschijnlijk aantrekkelijk om zich in de buurt te vestigen en er ontstond een dorpskern rondom het kerkplein, het huidige Wilhelminaplein. Middelpunt was de in 1345 gebouwde Mariakapel.
In 1466 scheidde een deel van Heemstede zich af als de afzonderlijke heerlijkheid Berkenrode, ten westen van de Herenweg. (Pas in 1857 kwam Berkenrode weer definitief bij Heemstede.) In 1494 telde de heerlijkheid Heemstede 65 ‘haardsteden’ met in totaal naar schatting 200 à 250 inwoners.
In de loop der tijden waren er vele ambachtsheren. Soms erfde een zoon of ander familielid de heerlijkheid, vaak ook werd de titel van ambachtsheer plus alle daarbij behorende gronden en rechten gewoon verkocht.
Adriaan Pauw, ambachtsheer van 1620 tot 1653
Van groot belang voor Heemstede was ambachtsheer Adriaan Pauw (1585-1653), die de heerlijkheid in 1620 kocht. Hij was een invloedrijk man: vanaf 1611 pensionaris van de stad Amsterdam, twee periodes raadspensionaris van de Staten van Holland (vergelijkbaar met de huidige minister-president) en diplomaat bij verschillende buitenlandse missies, met als belangrijkste de functie van onderhandelaar bij de Vrede van Münster (1648), die een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog. Van 1620 tot zijn dood in 1653 was Pauw ambachtsheer van Heemstede. Hij liet in 1622 de ruïne van de Mariakapel afbreken en er de huidige hervormde kerk bouwen (voltooid in 1625), gaf in 1623 opdracht de Schouwbroekerpolder te bedijken (hij was ook geïnteresseerd in drooglegging van het Haarlemmermeer) en liet aan de rand van de duinen ondergestoven cultuurgrond weer afgraven. In 1630-1631 werd op zijn initiatief vanaf het Spaarne tot aan de duinen de Heerensandvaert gegraven (tegenwoordig de Zandvaart) en parallel daaraan de Heerenlaan (huidige Kerklaan) aangelegd en in het verlengde daarvan een ‘sanderspad’. Er kwam een brug op de plek van de huidige IJzeren Brug en bij de Cloosterweg (nu Nijverheidsweg). In 1660 liet zijn opvolger een zijtak van de Herensantvaert graven, de huidige Blekersvaart.
Adriaan Pauw liet ook het middeleeuwse slot verbouwen tot een renaissancekasteel met twee torens en prachtige tuinen rondom. Na de Vrede van Münster (1648) metselde hij een steen uit Munster in de poort in en liet de houten brug vervangen door de stenen Pons Pacis (Vredesbrug). In 1811 werd het inmiddels bouwvallige kasteel gesloopt; wat er nu nog staat als Oude Slot is het koetshuis.
Blekerijen
Langs de hele duinrand van Kennemerland waren de omstandigheden ideaal voor blekerijen. Wind, zon en schoon water waren volop beschikbaar en ook arbeidskrachten: vanuit de Zuidelijke Nederlanden waren door de Tachtigjarige Oorlog heel wat bewoners naar het noorden getrokken die zich in en rond Haarlem vestigden. Vanaf het einde van de 16de eeuw schoten ook in de heerlijkheid Heemstede de blekerijen als paddenstoelen uit de grond en nam de bevolking navenant toe. In 1651 zijn er in Heemstede en Bennebroek (zonder Berkenrode) 330 huisgezinnen ‘waaronder 28 notabele hofsteden, 12 grote lijnwaad- en Camericsdoek-blekerijen, die ieder 30 tot 60 personen werk gaven, benevens 28 kleerblekerijen, waarop ieder 10 of 12 personen nodig waren’.
In 1653 overleed Adriaan Pauw. De heerlijkheid Heemstede werd gesplitst en Bennebroek werd als zelfstandige heerlijkheid beleend aan zijn zoon Adriaan Pauw jr. Diens broer Gerard Pauw hield de bestuurlijk en rechterlijke macht in Heemstede.
Buitenplaatsen
Zoals in Kennemerland een lint van blekerijen ontstond, zo werd er langs de rand van de duinen ook een hele reeks buitenplaatsen gebouwd. Van groot belang voor Heemstede was in dit verband de in 1657 gegraven Leidsevaart. Het waren vooral rijke Amsterdamse families die buitenverblijven kochten en met prachtige tuinen omringden. Via de Leidsevaart konden ze per schuit eenvoudig al hun meubels, serviezen en andere benodigdheden overbrengen naar het zomerverblijf buiten de stad. Datzelfde gold voor de Glip, die te bereiken was via het Spaarne en het (toen nog niet drooggelegde) Haarlemmermeer. De buitenplaatsen leverden werk op voor tuinlieden, koetsiers en huispersoneel. De bloeitijd van de buitenplaatsencultuur was in de 18de eeuw. Langs de Herenweg zijn Ipenrode, het Huis te Manpad en de Hartekamp nog steeds beeldbepalend, langs de Glipperdreef Groenendaal, Bosbeek en Meer en Berg.
Bloembollen
Een derde gemeenschappelijke component voor de hele duinenrand was de teelt van bloembollen. Het oudste bollenbedrijf van Heemstede was kwekerij Rozenburg van de familie Rosenkrantz, vanaf de tweede helft van de 18de eeuw gelegen op ongeveer tien hectaren land tussen Herenweg, Zandvoorterweg en Leidsevaart. In 1853 verkochten de erfgenamen de kwekerij aan Jacob Preijde. Andere bekende Heemsteedse bollennamen zijn Van den Berg en Roozen, beiden met een grote kwekerij in de omgeving van Bronsteevaart en Crayenstervaart. Ook langs de Kerklaan, Prinsenlaan, Kadijk en de Glip werden volop bollen geteeld. Zo rond 1920 was bijna twintig procent van de oppervlakte van Heemstede in gebruik als bollengrond. In de loop van diezelfde 20ste eeuw is vrijwel alle voormalige bollengrond met huizen bebouwd.
Van armoede naar voorspoed
De 19de eeuw was geen welvarende tijd voor Heemstede. Veel buitenplaatsen werden verkocht doordat de eigenaars ze niet meer konden onderhouden en daarmee ging werkgelegenheid verloren. Het aantal blekerijen nam sterk af, hoewel de wasserijen voorlopig bleven. Een groot deel van de bevolking was minvermogend, het drankmisbruik was hoog en veel mensen konden enkel voorbestaan door steun vanuit de armenzorg, die zwaar drukte op de gemeentelijke begroting.
Maar begin 20ste eeuw braken er betere tijden aan en groeide Heemstede sterk. Men zag steeds meer in dat Heemstede een prima plaats was om te wonen door de gunstige ligging ten opzichte van grote steden en de zee, door de mooie natuur en door goede trein- en tramverbindingen: Heemstede werd een forensenplaats. In een hoog tempo kochten exploitatiemaatschappijen buitenplaatsen op om er woningbouw te realiseren. Het gemeentebestuur van Heemstede werkte hieraan mee onder andere door het vaststellen van uitbreidingsplannen.
Uitbreidingsplan 1912
In 1912 stelde de gemeente Heemstede het uitbreidingsplan vast, dat was ontworpen door Jos Cuypers en Jan Stuyt (tevens de architecten van het in 1906-1907 gebouwde raadhuis). In de Woningwet van 1901 was gesteld, dat iedere gemeente een dergelijk plan diende te hebben. Het doel van de Woningwet was om bewoning van slechte en ongezonde woningen onmogelijk te maken en de bouw van goede woningen te bevorderen. Gemeentes kregen de mogelijkheid om financiële steun te verlenen voor woningbouw door erkende woningbouwverenigingen en bouwmaatschappijen die uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam waren.
Grote delen van het huidige Heemstede zijn de uitwerking van het Uitbreidingsplan van 1912. In het Uitbreidingsplan werd bijvoorbeeld ook vastgesteld, hoe breed de nieuw aan te leggen straten en wegen dienden te zijn. Het gemeentelijk grondbedrijf, opgericht in 1916 en bedoeld om grondspeculatie te voorkomen, kocht de terreinen van Leeuw en Hooft (Schildersbuurt, 1916), Valkenburg, ten zuiden van de Camplaan (1920), het eerste (zuidelijke) deel van de Heemsteedse Dreef (1919), Bosch en Hoven, ten noorden van de Adriaan Pauwlaan (1919), Houtvaart ten westen van de spoorlijn (1912), ten noorden van de Koediefslaan (1921) en Insulinde (Indische buurt, 1923).
Natuurlijk werd dit allemaal niet direct ontwikkeld en volgebouwd, dat ging vaak in blokken woningen. Voor een groot deel werd er gebouwd op stukken grond die daarvoor boerenland of bollengrond waren. Deels werd er gebouwd door woningbouwverenigingen als bijvoorbeeld Berkenrode, Heemstede’s Belang, Op Eigen Wieken en Woningvereeniging Het Oude Posthuis. Zij bouwden goede, maar goedkope huurwoningen voor arbeiders en middenstanders, in wat we nu de sociale sector zouden noemen. Anderzijds werden er ook door aannemers en projectontwikkelaars grote aantallen ‘vrije sector woningen’ gebouwd in de karakteristieke jaren dertig stijl. Dit soort woningen trok een groot aantal nieuwe bewoners van buiten aan: uit de grote steden, maar ook mensen die hadden gewerkt in Indië en nu gepensioneerd waren. Veel van hen werden aangetrokken door de lage belastingtarieven in Heemstede. Voor de forensen, die in Amsterdam, Haarlem of Den Haag werkten, was het makkelijk, dat de stoomtram die door Heemstede reed een elektrische tram werd en dat er in 1927 een station van de spoorwegen aan de Zandvoortselaan kwam.
Door de bouw van al die woningen groeide het aantal inwoners van Heemstede sterk. In 1900 waren het er 5074, in 1910 7480 en in 1920 10483: een verdubbeling in twintig jaar. De generatie Heemstedenaren die geboren was in 1880 zag in 1920 een totaal veranderd en aanmerkelijk dichter bebouwd dorp.
Vestig u in Heemstede!
Op 1 mei 1927 werd het noordelijk deel van Heemstede, inclusief de chique wijk Bosch en Vaart en omgeving, na jaren van onderhandelingen geannexeerd door Haarlem. Daardoor viel het aantal inwoners terug tot 11.562. Onder het motto ‘Vestig u in Heemstede!’ werd hierna de bebouwing van de nog beschikbare terreinen in versneld tempo ter hand genomen. Daarnaast werden nieuwe terreinen aangekocht, onder andere ten zuiden van de Meerweg (1930) en ten oosten van de Glipperweg (1931). Het grootste project was de doortrekking van de Heemsteedse Dreef van de Pieter Aertzlaan tot het Wipperplein in de jaren 1930-1934. Daardoor kwam de ontsluiting van de daaraan grenzende terreinen tot stand. Het inwonertal was in 1940 inmiddels gestegen tot 20.652.
In de jaren 1935-1940 stonden veel huizen leeg en konden ze slechts tegen lage prijzen worden verhuurd. Na de oorlog was dit beeld totaal gewijzigd en was er juist grote woningnood. De woningwetbouw moest daarin verbetering brengen. Het gemeentebestuur kocht terreinen van het Oude Slot (1947), Meer en Berg (oost- en westzijde Glipperweg, 1948) en grond voor de bouw van de Provinciënwijk (1947 en 1969), Geleerdenwijk (1952 en 1974), oostzijde Glipperweg (1955 en 1962) en de Rivierenwijk (1957 en 1961).
Voorzieningen
De groei van de gemeente maakte op allerlei gebied voorzieningen nodig. Na het nieuwe raadhuis (1906-1907) volgden de gasfabriek (1908), het duinwaterbedrijf (1909) en het elektriciteitsbedrijf (1914). Openbare Werken en de politie kregen in 1924 onderdak in een eigen gebouw. Het gemeentebestuur kocht in 1913 de buitenplaats Bosbeek en Groenendaal aan en maakte er een openbaar wandelbos van. Er kwamen sportvelden en andere sportvoorzieningen zoals zwemvijvers aan de Glip, een badhuis in de Postlaan (1924) en verder een groot aantal scholen van diverse gezindtes omdat er in een jonge gemeente nu eenmaal veel kinderen worden geboren.
Nieuwe wijken
Recentere wijken in Heemstede zijn Merlenhoven, het Blekersvaartgebied, Groenenhoven en het Prinseneiland en nog nieuwer het Vogelpark (bij het station), bij de Heemsteedse Dreef (Watertoren/Privilege), op het voormalig Van Lentterrein tussen Dreef en Bronsteeweg, Havendreef bij de haven en de wijk Slottuin nabij het Oude Slot. Hierdoor kwam het aantal inwoners in Heemstede uit boven de 27.000. Heemstede is in honderd jaar onderhand volgebouwd.